Carlijn Metselaar over haar compositie

In mei herdenkt Het Rotterdams Philharmonisch Orkest het verwoestende bombardement op Rotterdam dat 85 jaar geleden leidde tot de Nederlandse capitulatie. Carlijn Metselaar schreef voor de gelegenheid een nieuwe compositie, die voor het eerst zal worden uitgevoerd tijdens het Mendelssohn en Mozart concert op 2 en 4 mei.
Carlijn Metselaar werd in 1989, bijna een halve eeuw na het einde van de Tweede Wereldoorlog geboren, maar voelt er toch een binding mee: ‘Ik heb van mijn zevende tot mijn achttiende in Duitsland gewoond en daar heb ik veel over de oorlog gehoord en gelezen.’ Via haar grootouders is er bovendien een rechtstreekse band: ‘Mijn oma is in Indonesië geboren en zat daar drie jaar lang in een gevangenkamp, samen met haar moeder.’
Ook haar grootvader ondervond de oorlog aan den lijve: ‘Hij werkte in de koopvaardij, maar werd “als dienstplichtige aan de zeemacht overgedragen”. Zijn schip werd in Sydney omgebouwd om troepen te vervoeren, maar tijdens een transport in 1942 bij Gibraltar getorpedeerd. Hij overleefde door toeval: hij was net een luchtje scheppen toen een torpedo de machine– kamer raakte; al zijn collega’s daar werden gedood. Die herinneringen hebben hun sporen nagelaten bij mijn grootouders.’
Metselaar componeerde haar stuk in opdracht van het Rotterdams Philharmonisch Orkest en noemde het treffend Herinnering: ‘Ik dacht aan de fysieke aard van herinneringen, zoals onderzoeker Bessel van der Kolk die beschrijft rond PTSS (posttraumatische stressstoornis). Zo’n stoornis speelt veelal niet alleen in de geest, maar is voor een groot deel fysiek. Zo kan bijvoorbeeld een oorlogservaring voortleven in het lichaam; je raakt als het ware bevroren in de tijd en houdt dezelfde leeftijd als tijdens die gebeurtenis.’ Ze werd geïnspireerd door de oorlogsfilm The Best Years of our Lives uit 1946. ‘Het scenario beschrijft drie Amerikanen die na terugkeer van het slagveld met alle macht proberen hun oude leven weer op te pakken, maar daar grote moeite mee hebben. De film won destijds enkele Oscars, omdat hij de oorlog niet verheerlijkt, maar toont hoe deze doorspeelt in het leven van de veteranen.’
Kroonschuwheid
‘Het herdenken van oorlog gaat voor mij vooral over de lange nasleep ervan en over hoe de ervaren stress zelfs op volgende generaties kan worden overgedragen. Het is heel menselijk je vroegere leven weer te willen oppakken, maar tragisch genoeg staan niet verwerkte gebeurtenissen dit soms in de weg. En terwijl de een dolgraag over zijn ervaringen wil praten, denkt de ander er liefst nooit meer aan terug. Omstanders begrijpen ook niet altijd wat er in veteranen omgaat, ik denk dat dit wortelt in de onbevatttelijkheid van wat er in een oorlog kan gebeuren.’
Die thematiek heeft ze verwerkt in Herinnering: ‘Mijn stuk gaat over het verlangen naar verbinding, het almaar naar elkaar reiken, waarbij de drang om door te willen gaan en de blokkades die dit in de weg staan voortdurend om de voorrang strijden.’ Metselaar heeft een cantus firmus ingezet, een thema dat fungeert als basis van een compositie. In Herinnering betreft dit een motief van dalende en stijgende sprongen tussen verlaagde tonen. ‘Dit thema kent allerlei variaties, ik zie het als een soort zenuwstelsel, dat in toenemende mate wordt verstoord. Ik had hierbij het beeld voor ogen van het fenomeen kroonschuwheid, waarbij de kronen van bomen elkaar net niet raken, zodat er prachtige ruimtelijke lijnen tussen hen ontstaan.’
'Het herdenken van oorlog gaat voor mij vooral over de lange nasleep ervan’

Ruimtelijkheid speelt een grote rol in haar compositie: ‘Ik heb geprobeerd dat zo duidelijk mogelijk neer te zetten. Herinnering begint met een sterk uitreikende gestiek in de strijkers.’ De eerste en tweede violen zetten een golvende beweging in, beginnend met het interval van een dalende kwart. Van hieruit maken zij een flinke sprong omhoog, zelfs iets groter dan een octaaf. Die hoge toon wordt overgenomen door de twee klarinetten. De alt– violen maken ondertussen juist een tegengestelde beweging en duiken iets meer dan een octaaf naar beneden. Korte pauzes tussen de noten geven het geheel een stokkend effect. ‘Ik stelde me dat voor als een soort sculptuur- installatie, die heel hoog ergens beweegt’, verklaart Metselaar. ‘Of als de ruimte en het licht tussen bomen, tussen bladeren, tussen kronen – de kroonschuwheid waarover ik het eerder had.
Geleidelijk wordt het reikende motief sterker en op een gegeven moment komt hieruit een harmonisch tremolando van de solo-viool naar voren. Dat tremuleren over een tweeklank geeft een waanzinnig mooi geluid.’ De sfeer wordt allengs hoopvoller en optimistischer: ‘Het wordt allemaal wat warmer, er is meer optimisme, meer richting, meer houvast. De muziek lijkt doelbewust ergens naartoe te gaan, maar wordt dan toch weer verstoord door felle flitsen tussen piccolo, dwarsfluit en violen.
Op ongeveer een derde spelen de blazers een lijntje van vijf dalende kleine en grote secundes. Omdat dit over alle blazers verdeeld is, met grote gaten ertussen, ontstaat een pointillistisch effect. Ik stelde me hierbij de tekst voor: waar ben je, waar ben je? De altviolen spelen dezelfde melodische contour, maar nu chromatischer, woeliger, onrustigere, zowel in de dynamiek en de ritmiek. Het is een soort duwen en trekken: het wil ergens heen, maar het wordt tegengehouden.’
IJzingwekkends
Ongeveer op de gulden snede vallen de blazers goeddeels stil. Metselaar: ‘De tweede violen spelen hier pianissimo hun hoogste noot. Dat heeft iets ijzingwekkends en creëert een sfeer van angst, als een stilte voor de storm. Hierna bouwt zich een immense spanning op, die zich ontlaadt in gierende uithalen van het koper, de pauk, de kleine trom en de bassdrum. Glissandi in pauk en contrabassen lijken de grond te doen bewegen, alsof de vloer ineens wegzakt. Dan volgt een variatie op waar ben je, waar ben je, ondersteund door warme samenklanken. De spanning ebt weg en de soloviool besluit het stuk pianissimo met hetzelfde harmonische tremolo dat we eerder hoorden.’
Tekst: Thea Derks Foto: Andrea Thompson
Dit artikel verscheen eerder in Intrada, april - juli 2025 nr. 2.