Ga direct naar: Hoofdinhoud
Ga direct naar: Hoofdnavigatie

Tournee Japan 2025: dag 5

13 augustus 2025
6 min leestijd

Maandag 23 juni begint met iets zeldzaams: een ochtend zonder planning. Geen koffers die in de lobby moeten staan, geen bussen of repetities, enkel tijd. Tijd om toerist te zijn. En dus doen Sanne en ik wat elke westerse reiziger op een vrije ochtend doet: een tempel bezoeken om ons spirituele welzijn met een beetje commercieel mysterie te combineren.

We belanden bij de Senso-ji tempel in Tokyo: een van de oudste en bekendste boeddhistische tempels van de stad, gewijd aan Kannon: de bodhisattva van troost en genade. Al sinds de 7e eeuw komen mensen hier naartoe om te bidden, te danken, te hopen. En vandaag dus ook: twee westerlingen met een jetlag en een open geest.

Op het plein verdringen toeristen zich om selfies te maken met lantaarns en poorten, terwijl een geurige wolk van wierook als een soort spirituele mist over het geheel hangt. Die wierook is trouwens niet zomaar voor de sfeer: ze zou lichaam en geest zuiveren, of in ons geval hopelijk ook de overgebleven restjes van onze vluchten en vage tijdzones. Wie extra zegeningen wil, mag zich ook even ‘wassen’ met het water bij de fontein, een ritueel waarbij je je handen en mond reinigt voordat je de tempel betreedt. (Wat natuurlijk totaal logisch voelt als je net twintig minuten in een zweethete metro hebt gezeten.)

Maar het hoogtepunt: de “omikuji”-voorspellingen. Voor een kleine donatie schud je een metalen bus totdat er een stokje uitvalt met een nummer. Dat nummer correspondeert met een laatje, en in dat laatje zit je toekomst, opgerold in een papiertje. Sanne en ik trekken allebei een briefje met “good fortune” erop. We wanen ons gelukkig. Mocht je een slechte voorspelling krijgen? Geen zorgen, dan knoop je het briefje aan een rek bij de tempel om het lot als het ware “achter te laten”. (Slim geregeld.)

Na deze spirituele wasbeurt besluiten we te lunchen. In een verstopt theehuisje duiken we in wat een stille en elegante setting blijkt te zijn. Zó stil, dat het geluid van Sanne’s lepel die zachtjes tegen haar bord tikt klinkt als een oorlogsfilm in surroundsound. Ik probeer serieus te blijven tot ik met m’n veel te grote lepel een geluid produceer dat het midden houdt tussen een middeleeuwse gong en cultureel vandalisme.

Culturally inappropriate? Zeer waarschijnlijk. Maar we bedoelden het goed, met grote ogen, diepe buigingen en ons zachtjes “arigatou gozaimasu” mompelend, doen we onze uiterste best ons Japan-proof te gedragen, terwijl we van binnen kapotgaan van het lachen.

Na deze scène verdwijnen we terug in het dampende doolhof dat het metro­systeem van Tokyo heet. Niets bereidt je voor op 16 lijnen, meerdere exploitanten, drie verschillende kleuren blauw, en overstappen waarbij je gemiddeld 700 meter moet wandelen. Toch vinden we onze weg terug naar het hotel. Want ondanks alles zijn we professionals.

’s Middags stappen we in de bus naar de Muza Kawasaki Symphony Hall, waar ons volgende concert wacht. Repetitie om 17.30, concert om 19.00. Bekende gezichten, want Bruce Liu schuift weer aan voor het pianoconcert van Prokofjev. Ik loop langs het podium en kijk. En luister. Er hangt iets warms in de lucht. Geen wierook dit keer, maar iets anders. Verbondenheid. Iedereen zoekt elkaar even op voor een grapje, een blik, een zacht klopje op een schouder. Het is een soort pre-concertchoreografie, ogenschijnlijk losjes, maar voelbaar hecht. En wat me ineens raakt: ik ken deze mensen nog maar net, officieel dan. Maar het voelt alsof ik onderdeel ben van iets dat al jaren bestaat. Omdat zij dat zijn, met elkaar.

Ik stel me voor hoe het moet zijn om in een orkest als dit te spelen. Hoe afhankelijk je van elkaar bent. Hoe je elke avond opnieuw samen iets bouwt, op scherp staat. Hoe je je laat meevoeren door de kleinste beweging van de dirigent. Ook buiten het podium stopt het niet. In hotelgangen hoor je koperblazers zachtjes fluiten om hun lippen warm te houden. Hoboïsten die even intoneren. Er is altijd geluid. Als de akoestiek ergens goed is, zie je musici instinctief stilstaan, oren gespitst. Muziek is geen beroep van negen tot vijf. Het is een soort permanente staat van paraatheid. Zelf naast het podium.

En dan zijn er die momenten tussendoor. In de gangen, in de bus, bij het ontbijt: een knipoog, een droge grap, een opgestoken duim na een pittig stuk. En toch… zodra er gespeeld wordt, is er niets anders dan focus. Een collectieve ademhaling.

Na afloop van het concert blijkt dat ook hier, ver van Rotterdam, ik niet de enige ben die met bewondering kijkt naar dit orkest. Terwijl we richting de bus lopen, zie ik ineens een groepje koperblazers met rozen in hun handen. Niet zomaar bloemen, maar persoonlijk bezorgd door een fan. Met een briefje erbij. Er wordt gegiecheld, gegrapt (“echt gekregen??”), bewonderd en een tikje gepronkt. De rozen worden omhooggehouden alsof het Oscars zijn. Er wordt gezwaaid naar collega’s (“kijk, fanmail!”).

En op dat moment snap ik het weer even. Waarom mensen dit werk jaren blijven doen, ondanks de eindeloze reisdagen, het jaren lang repeteren, oefenen, het verbeteren, de stress van tournees en de jetlags. Omdat het niet zomaar werk is. Omdat je onderdeel bent van iets bijzonders. Omdat je samen iets maakt dat groter is dan jezelf. Iets dat mensen raakt, stil maakt, laat glimlachen, soms zelfs een roos laat bezorgen met een briefje erbij.

En dan voel je het: liefde. Voor de muziek. Voor elkaar. Voor dit orkest. Ook zo ver van huis.

Tekst: Maxime de Bruin.

Klantenservice
Nieuwsbrieven

Meld je aan voor onze tweewekelijkse agendamail en maandelijkse nieuwsbrief en blijf op de hoogte.

inschrijven