De weerbarstige vriend

Karel Schoofs is eerste hoboïst bij ons orkest; dit is zijn achttiende seizoen. In december soleert hij in Bachs Concert in A, BWV 1055R – niet op de hobo, maar op de grotere broer van dat instrument: de hobo d’amore.
'De hobo is een bijzonder instrument; een weerbarstige vriend, zou je kunnen zeggen. Een hoboïst tegen wie ik enorm opkijk, Maurice Bourgue, schreef: “De hobo is het instrument dat nee zegt.” Je hebt enorme vaardigheid nodig om überhaupt al een noot mooi aan te zetten. Dat komt door hoe het instrument in elkaar zit: het mondstuk bestaat uit twee stukjes riet die tegen elkaar aan trillen. Zo ontstaat de typische dubbelrietklank, maar het levert ook een extra uitdaging op. Het aanzetten vergt druk, maar niet zóveel dat het abrupt klinkt: een perfect gebalanceerde, zachte aanzet is echt een kunst.
Hoboïst zijn is ook een ambacht. De rieten waarop je speelt, maak je zelf. Juist dat vakwerk maakt het instrument zo prachtig en voor mij in het begin wat exotisch. Er zijn talloze parameters die elke hoboïst anders maken, en daarop moeten zowel het riet als je speelwijze worden toegesneden: iedereen heeft een ander gebit, andere spierkracht, een andere muzikale smaak. Je moet leren een rietje te maken dat perfect bij je past als musicus – dat kan jaren duren!
Als hoboïst speel je niet alleen op de hobo, maar vaak ook op de rest van de hele hobo-familie, bijvoorbeeld althobo en hobo d’amore. Dit seizoen mag ik soleren op die laatste. Een grotere broer van de hobo, die een terts lager klinkt. De naam is misschien misleidend: het is echt niet alleen een ‘liefdeshobo’ – je kunt er van alles mee. De klank zelf is wel al heel mooi: gewichtloos en zwevend. Dat hoor je heel duidelijk in het werk dat ik ga spelen, Bachs Concerto in A, BWV 1055R.
Dat concerto kennen we in een versie voor klavecimbel: ik ga een reconstructie spelen van de oorspronkelijke versie, die waarschijnlijk voor hobo d’amore bedoeld was. Dat kun je goed zien aan het bereik, dat perfect op het instrument aansluit. Bovendien schreef Bach in zijn andere werken prachtige passages voor zijn tophoboïsten, die officieel in dienst waren van de stad Leipzig, waar hij werkzaam was: in cantates en de passies zie je bijvoorbeeld veel virtuoze gedeeltes voor de hobo-familie. In het laatste deel voert de hobo d’amore een dialoog met de eerste violen, waarbij de hobo soms boven de violen zweeft als een albatros boven het water.
In de tijd na Bach is het instrument eigenlijk vrijwel vergeten, tot instrumentenmakers aan het einde van de negentiende eeuw geïnteresseerd raakten in het instrument, en het probeerden na te bouwen. De versie die we nu hebben, is weer net iets anders dan die uit Bachs tijd – hij is qua constructie beïnvloed door de althobo.
Met het Rotterdams Philharmonisch spelen we bijna elk jaar de Matthäus of de Johannes, en dus speel ik ook regelmatig hobo d’amore. Ik had op een gegeven moment het idee: we zouden daar eigenlijk een heel goed instrument voor moeten aanschaffen. Dankzij onze Vriendenvereniging konden we bij de Duitse gebroeders Mönnig in Markneukirchen twee instrumenten kopen. Gloednieuwe hobo’s d’amore waar we enorm dankbaar voor zijn. Toen het orkest me vroeg een concerto te spelen, dacht ik: dat instrument verdient echt een première. Zo kwamen we bij Bach uit.
Een solo voorbereiden is altijd een avontuur, bij de hobo d’amore zeker. De uitdaging is dat je dat instrument maar een paar keer per jaar uit de kast haalt. In de eerste maand moet je dan altijd weer toenadering zoeken tot het instrument. Je moet elkaar weer een beetje leren kennen en een band opbouwen. Het instrument doet eerst wat moeilijk en afstandelijk, alsof het zegt: “Waar was je?! Je bent zo lang weggebleven.” Dan moet je je excuses maken en de hobo weer een beetje sweet talken. Daarna komt het echte werk: kilometers maken. Ik loop al heel lang niet meer hard, maar tijdens het studeren loop ik altijd rondjes door mijn huis en tuin.
Het studeren lijkt op een marathon: het zijn de trainingen die ertoe doen. Je moet ervoor zorgen dat je je uithoudingsvermogen hebt opgebouwd vóór het moment suprême. Op de dag zelf moet je dan alleen nog je mooie pak aan, en je bent klaar voor de start.
‘Ik probeer uiteindelijk vooral recht te doen aan de componist - wat mij betreft schreef Bach de mooiste muziek aller tijden. De muziek spreekt voor zich: als je integer doet wat de componist van je vraagt, dan kom je al heel ver. Ik kijk daarbij naar mijn grote voorbeeld, Marcel Ponseele. Hij zegt ook: je mag er iets moois van maken, maar je staat als musicus altijd in dienst van het werk.
Naarmate de datum dichterbij kruipt, begin ik me ook psychologisch voor te bereiden; me voorstellen, hoe het gaat zijn om daar te staan. Belangrijk is dat ik onthoud dat het geen hersenchirurgie is – gelukkig maar voor de ‘patiënten’!'
Tekst: Thomas Batelaan
