Strauss en Nietzsche: Also sprach Zarathustra
De eerste 75 seconden & de rest

Wie kent niet die bijzondere eerste 75 seconden van het symfonisch gedicht Also sprach Zarathustra van Richard Strauss? Als het niet was door de reclames die ervan gebruik hebben gemaakt (wegwerpluiers, wasverzachters en wat al niet meer), dan wel door de indrukwekkende opening van de film van Stanley Kubrick, 2001: A Space Odyssey uit 1968, of de geestige knipoog in Charlie and the Chocolate factory uit 2005. Gelukkig is Also sprach Zarathustra veel meer dan dat.
Tekst: Leo Samama Illustratie: Anne van Wieren
Toen Richard Strauss in 1896 met Also sprach Zarathustra voor de dag kwam, gaf hij zelf duidelijk aan wat zijn doel was bij het schrijven van dit ‘symfonische gedicht, vrij naar Friedrich Nietzsche’: ‘Ik was niet van plan filosofische muziek te schrijven noch Nietzsches grote werk in muziek te portretteren. Ik wilde door middel van de muziek een idee geven van de ontwikkeling van het menselijk ras, van zijn oorsprong, via de verschillende fasen van zijn religieuze en wetenschappelijke ontwikkeling, tot Nietzsches idee van de supermens. Het gehele symfonische gedicht is bedoeld als mijn eerbetoon aan het genie van Nietzsche met als grootste voorbeeld daarvan Also sprach Zarathustra.’ Het is dus een eerbetoon aan Nietzsche, van wie hij de geschriften had leren kennen via Richard Wagner. Daarbij was dat eerbetoon vooral bedoeld als verhalende muziek, althans voor zover muziek dat kan zijn. En dat geldt eens te meer wanneer de gekozen tekst zeer ten dele verhalend is, maar vooral filosofisch van opzet. Juist door dat laatste was de partituur van Strauss menigmaal de aanleiding voor stevige debatten, over zowel juist deze muziek als meer in het algemeen de begrenzingen van muziek om concreet te zijn en dus verhalend.
Nietzsche
Maar laten we beginnen bij Nietzsche zelf. Immers, Also sprach Zarathustra. Ein Buch für Alle und Keinen was al spoedig na het verschijnen ervan in de jaren 1883-1885 een groot succes, of men de inhoud ervan nu wel of niet geheel en al kon vatten. Het onderwerp was in de 19de eeuw op zich niet nieuw: het wel en wee van een Perzische profeet, zijn zoektocht naar zichzelf, de wereld onder zijn voeten en de wereld boven hem, het menselijke en het goddelijke, goed en kwaad. Al in het begin van de eeuw had Schopenhauer zich met oosterse filosofieën beziggehouden, met name het boeddhisme. Maar wat bij Nietzsche eenieder verrast zal hebben is naast een zee van filosofische inzichten, waar zeker niet iedereen het ten volle mee eens was, een uitermate poëtisch taalgebruik. Hierdoor is de zoektocht van Zarathustra als zuivere leesstof voor menigeen een esthetisch festijn met telkens weer andere doorkijkjes in de menselijke ziel, in het streven naar het hogere, naar het ethisch juiste. Een streven zonder God, want God is dood, zoals Nietzsche in 1882 in Die fröhliche Wissenschaft verklaard had. Dat besef was ook voor Zarathustra een belangrijke grond voor zijn wereldbeeld.
Strauss
Richard Strauss kwam in de winter van 1893 in nader contact met de teksten van Nietzsche, toen hij vanwege aanhoudende longproblemen naar Griekenland en vervolgens naar Egypte was afgereisd. Zoals hij in zijn memoires schreef: ‘Toen ik in Egypte kennismaakte met de werken van Nietzsche, van wie vooral de polemiek tegen de christelijke godsdienst mij uit het hart gegrepen was, werd mijn sinds mijn vijftiende jaar onbewuste antipathie tegen deze godsdienst, die de gelovige bevrijdt van zijn eigen verantwoordelijkheid voor zijn daden (door de biecht), versterkt en gerechtvaardigd.’ Het is wel te begrijpen dat hij bij het lezen van Nietzsche (eerst Jenseits von Gut und Böse en daarna Also sprach Zarathustra) een gevoel van herkenning moet hebben gehad. Maar hoe moet een componist daarmee omgaan bij het schrijven van zijn noten, van klanken, in een taal die op geen enkele wijze zich aan de wereld van de dingen kan verbinden? En zou Strauss alles wat in Also sprach Zarathustra te berde wordt gebracht in de kern wel begrepen hebben, of toch, zoals zo vele lezers toen en nu, en waarvan Strauss ook menigmaal beticht werd, vooral gecharmeerd zijn geweest door de vele mooie aforismen?
Om zich af te schermen voor ongewenste kritiek, had Strauss zijn symfonische gedicht dan ook ‘vrij naar Nietzsche’ genoemd. Als oorspronkelijke ondertitel had hij zelfs bedacht: ‘Symfonisch Optimisme in fin-de- siècle-vorm, opgedragen aan de 20e eeuw, vrij naar Nietzsche.’ Strauss heeft ook alle mogelijke moeite gedaan om de relatie tussen de tekst van Nietzsche en zijn muziek zo losjes mogelijk te houden, juist opdat hem geen ‘filosofische’ programmamuziek zou worden verweten. En laat nu uitgerekend dat naar zijn hoofd geslingerd worden. Volgens menige scherpslijper is de ware muziek immers abstract en absoluut, en kan dus slechts naar zichzelf verwijzen. Een criticus in de Hamburger Nachrichten van 1896 vroeg zich daarop af wanneer iemand muziek zou gaan schrijven op basis van Kants bijkans ondoordringbare meesterwerk Kritik der reinen Vernunft. Wie weet zelfs een ‘ironisch scherzo’…
Zarathustra
In tegenstelling tot Don Juan, Tijl Uilenspiegel of Don Quichote, op basis waarvan Strauss eveneens symfonische werken heeft geschreven, is Nietzsches Also sprach Zarathustra inderdaad geen rechttoe-rechtaan avonturenroman. Een orkestwerk over Nietzsches tekst zou daardoor over algemeenheden moeten gaan als geloof, heldendom, de vrije geest, het hogere, goed en kwaad, dus over de ideeënwereld van de hoofdpersoon. Strauss besloot daarom in de verschillende onderdelen van zijn partituur te verwijzen naar stadia in de ontwikkeling van de mens en de elementen die daarbij een rol kunnen spelen: Von den Hinterweltlern (over de achterwereldlingen), Von der großen Sehnsucht (over het grote verlangen), Von den Freuden und Leidenschaften (over de vreugden en de smarten), Das Grablied (het graflied), Von der Wissenschaft (over de wetenschap), Der Genesende (de herstellende), Das Tanzlied (het danslied) en Nachtlied (nachtlied). Het nachtlied kennen we overigens ook uit Mahlers Derde symfonie, dat in 1893 voltooid werd. ‘O mens, wees op je hoede! Wat zegt de diepe middernacht? “Ik sliep, ik sliep, en werd wakker uit een diepe droom: de wereld is diep, en dieper als de dag zich kan voorstellen, diep is ook de smart” (…)’ En bij Nietzsche wordt elke regel bovendien voorafgegaan door achtereenvolgens Een! Twee! Drie! Tot twaalf, als het aantal klokslagen om middernacht. Maar na Twaalf! en de ‘diepe, diepe eeuwigheid’ volgt niets.
Terug naar Richard Strauss. We moeten namelijk niet uit het oog verliezen dat Strauss zich nooit als een intellectueel, als een denker, zelfs desnoods als een amateurfilosoof met de teksten van Nietzsche heeft beziggehouden, maar uitsluitend als een nieuwsgierig mens op zoek naar andere ideeën, ideeën die hem wellicht ook op andere, eigen gedachten konden zetten, die op hun beurt als inspiratiebron dienst zouden kunnen doen voor muzikale uitlatingen. Daar lag zijn doel. Strauss herkende in Nietzsches Antichrist en andere geschriften ten aanzien van het christendom een geestverwant en dat heeft hem zijn leven lang gesteund, ook in het componeren. Met betrekking tot zijn laatste symfonische gedicht, Eine Alpensinfonie, had Strauss al in 1911, daags na de dood van Mahler, de volgende aantekening in zijn dagboek vastgelegd: ‘Het is mij absoluut duidelijk geworden dat de Duitse natie slechts door bevrijding van het christendom nieuwe energie kan krijgen. (...) Ik wil mijn Alpensymfonie de Antichrist noemen, waarmee ik bedoel: zedelijke zuivering uit eigen kracht, bevrijding door arbeid, aanbidding van de eeuwige, heerlijke natuur.’ De Alpensinfonie is geen filosofische muziek, net zo min als dat bij Also sprach Zarathustra het geval is. Alphons Diepenbrock meende dan ook met recht dat de titel niet juist is: ‘Het is dus niet Also sprach Zarathustra maar Also sprach Richard Strauss, (...)’. Maar we zouden ook kunnen stellen dat een titel als Also sprach Nietzsche evenzeer van toepassing is.
Pure fin-de-siècle
Toen Strauss in 1898 naar Amsterdam kwam om daar zijn nieuwe werk te dirigeren, was Diepenbrock erbij. Terwijl de muziek zelf hem beviel (‘de schitterende eigenschappen van dit werk’), viel hij over het gebruik van uitgerekend Also sprach Zarathustra van Nietzsche. Immers, zo schreef hij, de figuur Zarathustra is een absolute abstractie en een abstractie kan niet het onderwerp zijn van programmamuziek: ‘Heeft Strauss den gang der menschheid door verschillende staten van godsdienst, wijsbegeerte, heidendom, Christendom willen uitdrukken? Heeft hij met den terugkeer van het motief der natuurtonen aan het einde willen zeggen dat het wereldraadsel, door die tonen gesymboliseerd, onoplosbaar is (…)? Welaan, dit zijn alles voortreffelijke en verhevene aspiraties, maar wat heeft dit met Nietzsche en zijn werk Also sprach Zarathustra te maken? Met veel meer recht zou men een dergelijk muziekstuk Von den Freuden- und Leidenschaften (als men nu toch eens termen van Nietzsche gebruiken wil), korter gezegd: Faust, kunnen noemen.’ Wordt hiermee Also sprach Zarathustra van Richard Strauss als muzikale onzin afgeserveerd? In het geheel niet. Het is magnifieke muziek, pure fin-de-siècle, met z’n somptueuze orkestklanken, z’n Weense walsen, z’n koffiehuiszwierigheden en akoestische vergezichten. Daarvoor had Strauss echter Nietzsche niet nodig. Inderdaad: het is Also sprach Richard Strauss, en hoe!
Dit artikel verscheen eerder in Intrada, jaargang 2023-24 nr. 3.